Om alvast een beeld te krijgen van de mogelijke oorzaken van het probleem kun je een oorzaak-gevolgmodel maken.

Daarvoor wordt vaak het Ishikawa- of visgraatmodel gebruikt. De aangegeven voorlopige oorzaken kun je zien als hypothesen, die zullen moeten worden onderzocht. Om dat gestructureerd te doen zal het onderzoek naar die voorlopige oorzaken dan ook terug moeten komen in de deelvragen.

Het visgraat- of Ishikawa model is een model afkomstig uit de kwaliteitstheorie. Het is bedoeld om de oorzaken van een probleem mee te verzamelen en te ordenen. De oorzaken worden in het model geordend rond enkele hoofdoorzaken, zoals Methoden, Middelen, of Mensen.

Het model wordt gebruikt om het kader van de analyse van het probleem en geeft antwoord op de vraag wat de mogelijke oorzaken van het probleem zijn.

Je kunt het gebruiken om een overzicht te maken van de oorzaken die je moet onderzoeken en/of oplossen om van een probleem af te komen. Als je de te onderzoeken oorzaken ordent kun je die informatie gebruiken om eventueel delen van je onderzoek af te bakenen en uit te sluiten. Je kunt het model ook gebruiken om de onderzoeksplanning mee te vullen. Daarin zet je alle te onderzoeken onderdelen gegroepeerd neer, waarbij kan blijken dat sommige oorzaken al bekend zijn en andere nog moeten worden onderzocht.

Houd er wel rekening mee dat je in een visgraatmodel de oorzaken wel verzamelt en ordent, maar niet prioriteert. Dus je kunt in het model niet zien welke oorzaken belangrijker zijn of vaker voorkomen dan andere. Dat moet je nog gaan onderzoeken en dat leg je vast in een Pareto-diagram.

Een veelgebruikte manier om het visgraatdiagram te vullen is door het organiseren van een brainstormsessie met de betrokkenen bij het probleem. In zo’n sessie wordt geprobeerd om alle mogelijke oorzaken van een probleem boven water te krijgen, of ze nu wel of niet voorkomen en of ze wel of niet belangrijk zijn.

Dat betekent dat je na een brainstormsessie de gevonden mogelijke oorzaken nog zult moeten onderzoeken op het voorkomen en het belang voor het probleem.

  • Schrijf nooit ‘visgraadmodel’, dan heb je niet begrepen dat het plaatje lijkt op visgraten
  • Als je het model tekent, teken de pijlen dan in een stroomlijn:

en dus niet zo:

  • Je definieert het probleem (of deelprobleem) zo duidelijk en kernachtig mogelijk.
  • Je schrijft dit rechts van een lange horizontale lijn, in het voorbeeld: kleiner marktaandeel.
  • Je tekent zijgraten en benoemt ze met de hoofdcategorieën of de grote abstractieniveaus van mogelijke oorzaken. Vraag je altijd af of de categorie inderdaad het vermelde gevolg veroorzaakt. Zo niet, dan hoort ze in het diagram niet thuis. In het voorbeeld: product, prijs, perceptie, promotie, distributie en concurrentie.
  • Je verzamelt bij respondenten de meningen over de mogelijke oorzaken van het probleem.
  • Je plaatst deze op een lijst op een bord of brengt ze onmiddellijk onder in de juiste categorie.
  • Je splitst hiertoe de hoofdoorzaken verder op in deeloorzaken. Je brengt die in het diagram aan op kleinere zijgraten die uitkomen op de grote graten. Op de pijl van de deeloorzaken kun je eventueel nog pijlen van nevenoorzaken aanbrengen.
  • Indien het beeld van deel- en nevenoorzaken vrij complex wordt, kun je afzonderlijke diagrammen uitwerken met een verwijzing in het hoofddiagram.

Het opsplitsen in oorzaken en nevenoorzaken creëer je door steeds maar weer de waarom-vraag te stellen. Waardoor hebben we een kleiner marktaandeel? We hebben geen budget. Waardoor hebben we geen budget? Onze omzet is te laag. Waardoor …  enzovoorts.

De categorieën kan je zelf bepalen. Je kunt denken aan

  • 4P’s: policies, procedures, people, plant
  • 8M’s: machine, method, material, manpower, measurement, management, maintenance, mother nature
  • 4O’s: opdrachtgever, omgeving, operaties, ondersteuning
  • 7S’en: strategie, structuur, systemen, stijl, staff, skills, shared values

Maar dit zijn slechts voorbeelden ter inspiratie.

Leave a Reply